Geschiedenis bewoners Kasteel Boxmeer

1269-1283 (I) Jan Boc van Meer
1283-1307 (II) Jan Boc van Meer (zoon van Jan I)
1307-1335 (III) Jan Boc van Meer (zoon van Jan II)
1335-1364 (IV) Jan Boc van Meer (zoon van Jan III)
De eerste betrouwbare gegevens over het gebied Meer (Boxmeer) dateren uit de Middeleeuwen. Het gebied is vanaf 1270 door Gelre in leen uitgegeven aan Jan Boc van Mere. Aan hem dankt Boxmeer zijn naam. De hertog gaf het gebied in leen - in ruil voor trouw, militaire bijstand en belastinginkomsten. Vanaf deze tijd ontwikkelde het gebied Meer zich tot Vrije Heerlijkheid. Hiermee werd bedoeld, dat de heer van het gebied zowel de lagere en hogere rechtspraak in handen had en belasting mocht innen. Het gebouw werd uitgebreid tot een echt kasteel. Na Jan Boc van Mere werd het kasteel jarenlang van vader op zoon of dochter overgedragen.

1364-1385 Peter van Culemborg (schoonzoon van Jan)
1385-1451 Hubrecht van Culemborg (zoon van Peter)
1451-1472 Johan van Culemborg (zoon van Hubrecht)
1472-1506 Margriet van Culemborg (dochter van Johan)
De dynastie Van Culemborg begon doordat dochter Johanna Boc van Mere huwde met Peter van Culemborg. Achterkleinkind Margriet van Culemborg verworf in 1472 bij het overlijden van haar vader de Heerlijkheid Meer. Uit het tweede huwelijk van Margriet van Culemborg in 1479 met Willem van Egmond werd dochter Anna geboren.

1506-1517 Anna van Egmond (dochter van Margriet)
1517-1546 Oswald van den Bergh (zoon van Anna)
1546-1586 Willem (IV) van den Bergh (zoon van Oswald)
Door het huwelijk van Anna van Egmond en Willem (III) van den Bergh in 1506, kwam de Vrije Heerlijkheid uiteindelijk in het bezit van het hooggrafelijk huis Bergh. Uit het huwelijk van Anna van Egmond en Willem (III) van den Bergh werd zoon Oswald van den Bergh geboren.

1586-1597 Frederik (de Oude) van den Bergh (broer van Willem IV)
1597-1618 Frederik (de Jonge) van den Bergh (zoon van Willem IV)
Oswald en zijn vrouw Elisabeth lieten in 1546 vier kinderen na. Hun oudste zoon Willem (IV), werd de nieuwe Heer van Boxmeer. Bij het overlijden van zijn vader was hij pas acht jaar. Willem (IV) huwde Maria van Nassau. Graaf Willem (IV) ging zich steeds meer verzetten tegen bepaalde maatregelen van keizer Philips (II). Vooral de strenge maatregelen tegen ketterij stonden hem tegen. Daarvoor werd Willem (IV) voor de Bloedraad gedaagd en werd zijn bezit verbeurd verklaard. Zijn broer Frederik (de Oude) kreeg van de keizer het vruchtgebruik en Willem (IV) moest naar Duitsland vluchten. In 1585 koos Willem (IV) weer de Spaanse zijde en de regering van Boxmeer werd overgedragen aan zijn zoon Frederik (de Jonge) van den Bergh. In 1617 overleed Frederik, zijn zoon Albert was tien jaar en zijn moeder, Francisca Ravenelles, werd daarom regentes.

1618-1656 Albert van den Bergh (zoon van Frederik)
1656-1689 Magdalena de Cusance (vrouw van Albert)
Albert trad al jong in het huwelijk met Maria Elisabeth Clara, gravin van den Bergh. Eerst werden twee dochtertjes dood geboren, daarna een zoon die ook overleed. In 1633 stief Maria op drieëntwintig jarige leeftijd tijdens een bevalling. Albert hertrouwde met Maria Madeleine de Cusance. Na de dood van Albert in 1656 kreeg zijn weduwe het vruchtgebruik toegewezen. In 1661 volgde haar zoon graaf Oswald haar op, maar omdat zijn moeder het vruchtgebruik kreeg, had hij weinig in te brengen. Moeder overleed in 1689, maar Oswald nam in 1674 al, zonder haar toestemming, formeel bezit van het graafschap.

1689-1712 Oswald van den Bergh (zoon van Magdalena)
1712-1718 Maria Leopoldina Catharina van Oostfriesland-Rittberg (vrouw van Oswald)
Op 40-jarige leeftijd is Oswald in 1686 in het huwelijk getreden met Maria Leopoldina van Oost-Friesland-Rittberg. Hun huwelijk bleef kinderloos. In 1689, na het overlijden van zijn moeder, kwam hij in het bezit van het graafschap. Toen Oswald de zekerheid had dat zijn geslacht met hem zou uitsterven, nam hij maatregelen om een zelfstandig voortbestaan van het graafschap te waarborgen en ervoor te zorgen dat titel en wapen van zijn geslacht zouden blijven bestaan. In zijn laatste testament – gedateerd 19 juni 1712 – wees hij zijn zuster Maria Clara, die gehuwd was met Maximiliaan van Hohenzollern-Sigmaringen, aan tot zijn universele erfgename. Zij moest echter haar rechten afstaan aan haar tweede kleinzoon, Frans Wilhelm, die naam en wapen van het grafelijk Huis Bergh zou moeten aannemen en ook in Nederland zou moeten gaan wonen. Frans Wilhelm van Hohenzollern-Sigmaringen volgde haar op als kasteelheer, na het overlijden van Maria Leopoldina.

1718-1737 Frans Wilhelm van Hohenzollern-Sigmaringen (achterkleinzoon Albert)
1737-1757 Johan Baptist van Hohenzollern-Sigmaringen (zoon van Frans Wilhelm)
Toen Frans Willem in 1737 kwam te overlijden, werd hij als graaf van den Bergh-Hohenzollern-Sigmaringen, opgevolgd door zijn negenjarige zoon Johan Baptist, geboren te ’s-Heerenberg in 1728. Op zijn elfde jaar stierf zijn moeder. Johan Baptist van Hohenzollern-Sigmaringen (1728-1781), is uit de periode Hohenzollern de meest beruchte persoon. Door zijn geestesziekte kreeg hij de bijnaam ‘Dolle graaf’. Een van de vele verspreide geruchten uit die tijd:

‘In 1747 huwt hij op negentienjarige leeftijd gravin Maria Benonia van Lodron. Hij kiest haar op portret uit. Op de huwelijksdag ziet hij haar voor het eerst en voelt zich door de schilder bedrogen. Hij doet die dag nog een poging zijn toekomstige vrouw te ruilen met de vrouw van de drossaard. Dit plannetje mislukt echter. Het huwelijk vindt plaats. Johan stapt die avond in het echtelijk bed met wapenuitrusting aan en twee geladen pistolen! Zijn vrouw besluit de volgende ochtend te vertrekken en niet meer terug te keren'.

In 1757 zorgen drossaard de Raet en rentmeester Hengst ervoor dat Johan Baptist in het Minderbroederklooster te Elten werd opgenomen. In januari 1759 tekende hij de akte van afstand van zijn rechten ten gunste van zijn zuster gravin Johanna Josepha, vorstin van Hohenzollern-Sigmaringen en aan zijn zwager Karl Friedrich. Op 15 mei 1781 overleed Johan Baptist en kon zijn zuster volledig aanspraak maken op de bezittingen van het Huis Bergh en dus op het bezit Boxmeer.

1757-1787 Johanna Josepha van Hohenzollern-Sigmaringen (zus van Johan Baptist)
1787-1797 Antoon van Hohenzollern-Sigmaringen (zoon van Johanna Josepha)
Het kasteel werd erg verwaarloosd en daarom besloot Johanna Josepha om het helemaal te verbouwen. Zij woonde echter maar kort in Boxmeer met een van haar dochters en zij overleed in 1787. Na de dood van Johanna Josepha werd haar oudste zoon Antoon van Hohenzollern-Sigmaringen, graaf Van den Bergh, laatste Heer van Boxmeer. Hij huwde Amélie prinses von Salm Kyrburg. Hun zoon Karel werd niet meer Heer van Boxmeer. De familie Hohenzollern verbleef tot 1797 nog om de paar jaar in Boxmeer. Met het uitbreken van de Franse revolutie veranderde de samenleving in Europa geheel. De bevoorrechte standen van adel en geestelijkheid moesten hun positie opgeven. Er brak oorlog uit tussen Frankrijk, Duitsland en Oostenrijk. Op 18 december 1797 werd de Heerlijkheid Boxmeer ingelijfd bij de Bataafse Republiek en de domeingoederen werden verbeurd verklaard. Dit betekende het einde van de Vrije Heerlijkheid Boxmeer.

1806-1844 Leopold van Sasse van Ysselt
1844-1853 Louis van Sasse van Ysselt (zoon van Leopold)
Johan Antoon Hengst, rentmeester van de Fransen overgenomen domeinen, die eerder waren afgenomen van Antoon van Hohenzollern-Sigmaringen, verkocht op 7 juni 1806 het kasteel aan Leopold van Sasse van Ysselt. Deze familie Van Sasse van Ysselt bleef tot het midden van de negentiende eeuw het kasteel bewonen. Zoon Louis werd in 1844 eigenaar van het kasteel. Dit is de laatste keer dat de kasteeleigenaar door vererving werd bepaald.

1853-1865 Catharinus Jacobus Louis Spengler
1865-1870 niaj Berthe (moeder en wettelijk erfgenaam van Catharinus Jacobus Louis Spengler)
1870-1877 Catharina Petronella Spengler (tante van Catharinus Jacobus Louis Spengler)
De familie en erfgenamen Van Sasse van Ysselt verkopen het kasteel aan de minderjarige Catharinus Jacobus Louis Spengler op 28 september 1853, die daarbij werd vertegenwoordigd door zijn voogd Pieter Keer uit Amsterdam. Catharinus stierf ongehuwd te Rome in 1865, het kasteel viel toe aan zijn moeder niaj Berthe te Soerabaja. Via afkoop van de erfenis viel het in 1870 toe aan Catharina Petronella Spengler, de tante van Catharinus. Zij verkocht Kasteel Boxmeer in 1877 aan Mr. Alphonse Maria Sassen.

1877-1896 Alphonse Maria Sassen
Vanaf 1896 De Zusters van Julie Postel
Alphonse Maria Sassen, toenmalig kasteeleigenaar, gaf de zusters van Julie Postel in 1896 toestemming te wonen in het vervallen kasteel dat al tientallen jaren leeg stond. Een jaar later kocht het kerkbestuur van Boxmeer het kasteel en verhuurde het aan de zusters. Nog in datzelfde jaar kochten de zusters het kasteel van het kerkbestuur. Sindsdien is het kasteel het eigendom van de Congregatie van de Zusters van Julie Postel.

In het kasteel kunt u door middel van een tijdlijn de ontwikkeling zien van de voormalige bewoners van het kasteel.

1618-1656
Albert van den Bergh

1737-1757
Johan Baptist van Hohenzollern-Sigmaringen
'De dolle graaf'

 1757-1787
Johanna Josepha van Hohenzollern-Sigmaringen